Een sterfgeval brengt rouw en droefenis teweeg,
vooral de dood van jonge mensen. Een onverwachte
dood wordt terecht als een ramp ervaren. Om
het leven te beschermen (een van de drijfveren
van de evolutie) zijn wij toegerust met een
afweer tegen de dood: wij vrezen onze dood van
nature en dus ervaren wij de dood van anderen
als ongewenst: ons mag het voorlopig niet gebeuren.
In de bijbel wordt ons dan ook de dood voorgesteld
als straf voor de zonde en wij worden geacht
te hunkeren naar de bevrijding daarvan.
Maar inmiddels is de sterfelijkheid wel een
zegen voor het leven. Het leven dat zich steeds
vernieuwt, ontwikkelt en groeit, kan slechts
bestaan als er ook gestorven wordt. Stenen sterven
niet; want ze leven niet. Alles wat leeft gaat
vroeg of laat dood: sommige microben al na een
paar minuten, sommige bomen trotseren de eeuwen.
Aangezien mutaties alleen maar plaatsvinden
bij nieuwe generaties, zijn kortlevende soorten
bevoorrecht boven de langlevende: ze kunnen
zich sneller ontwikkelen. Daardoor zijn insecten
zo snel resistent tegen bestrijdingsmiddelen:
dankzij hun snelle dood.
Wij mensen mogen niet klagen. Hoe verschrikkelijk
ook de dood van een kind is, velen van ons mogen
toch hun kinderen, zelfs hun kleinkinderen zien
opgroeien. Dat oude mensen sterven is zeker
geen ramp; zij mogen plaats maken voor de volgende
generatie. Met deze algemene constatering wordt
natuurlijk niets afgedaan aan het verdriet dat
een overlijden teweegbrengt; oude mensen kunnen
ons heel lief zijn en hun sterven een groot
verlies.
Uit de natuurlijke afweer tegen
de dood vloeit de afspraak voort, dat we elkaar
niet doodslaan, ja zelfs dat we elkaar zolang
mogelijk in leven houden. Dat ging eeuwenlang
goed, vooral als gevolg van onze onmacht; je
kon een drenkeling redden, maar bij een dodelijk
zieke stond je machteloos. Tot voor kort. De
medische macht groeit met de dag; er zijn bijna
geen kwalen meer waar je aan kunt sterven. Het
Lang zal ie leven wordt werkelijkheid,
en dat is geen pretje, persoonlijk en maatschappelijk.
Voor steeds meer mensen betekent verlenging
van leven verlenging van lijden; de samenleving
heeft problemen met onbetaalbare pensioenen
en de onmogelijkheid tot passende verzorging.
Een oplossing is niet in zicht; integendeel:
de medische wetenschap schrijdt voort. Als eindelijk
een verlossende ziekte zich meldt, is er altijd
wel een geneesmiddel voorhanden. De arts die
dan niet naar dat middel grijpt maar de natuur
laat doen wat ze moet doen, loopt de kans op
strafrechtelijke vervolging. Want we hadden
afgesproken dat we elkaar niet zouden doden.
Christenen voegen daar nog aan toe, dat het
leven in Gods hand ligt; daar moet je van afblijven.
Het is maar de vraag, of wij zo over God moeten
denken: als iemand die heerst over alle dingen,
die ieder leven en de hele wereld bestuurt en
boos is als er iets gebeurt dat hij niet zelf
bedacht heeft.
Ik kom hieronder nog nader op het Godsbeeld
terug. Ik wil nu stellen, dat God niet over
dood en leven gaat. Hem past geen verwijten
als een vliegtuig neerstort, noch dank als er
iemand van gered wordt. Aan de ramp en de redding
zijn anderen debet. In gelijke tred met de medische
macht die leven behoudt zou het recht moeten
toenemen om het af te ronden. Reeds groeit er
een euthanasie-praktijk die met veel waarborgen
is omgeven; reeds jammeren de tegengeluiden
over het hellend vlak waar we op terechtkomen.
Inderdaad schuilen hier grote gevaren van misbruik.
Het zoeken is naar middelen om dat te voorkomen.
Toch zal het nodig zijn, de mogelijkheid tot
een waardig levenseinde verder te verruimen.
Tot die mogelijkheden zal ook moeten gaan behoren
de deskundige hulp bij een zelfgekozen einde.
|