Over het hiernamaals, het leven na de dood,
is heel veel gedacht, gezegd en geschreven.
Het is ook niet niks: een levend persoon houdt
opeens op te bestaan; waar is hij heen, waar
ga ik straks heen? Omdat niemand op deze vragen
het antwoord weet, grijpen we naar het beproefde
middel: we zoeken voor het onbekende een betekenis
in tekens: in mythen en verhalen. De wereldliteratuur
staat er bol van: schimmenrijk, spiritisme,
reïncarnatie, enzovoort. Van alle verhalen
is vooral een voorstelling in ons christelijke
bewustzijn levend gebleven.
Omdat onze gedachten vrij door tijd en ruimte
kunnen zwerven en wij in de droom van alles
kunnen beleven terwijl ons lichaam ligt te slapen,
is de voorstelling niet vreemd, dat bij onze
dood de geest, de persoonlijkheid (de "ziel")
een eigen leven tegemoet gaat, los van het dode
lijf. Dit verhaal raakte in de loop der tijd
steeds verder ingevuld. Het hiernabestaan is
"eeuwig" en moet dus los staan van
de tijd. Het heeft geen fysieke lokatie dus
moet los staan van de ruimte, dus ook los van
beweging of voortgang. De ziel heeft bovendien
een potentie die ze tijdens het aardse leven
niet had: zij kan God ervaren. In deze herlevende
(ander woord: verrezen) toestand is de ziel,
hoewel niet levend in de tijd, toch in staat
tot geluk en tot lijden. Welk van die twee haar/zijn
deel wordt hangt af van het voorbije leven:
het eeuwig leven is de resultante van onze goede
en slechte daden. Ons wacht een oordeel en dan
een eeuwige beloning of eeuwige straf.
Aldus de zienswijze van veel gelovigen. Velen
zijn gestorven met dit vooruitzicht, en we mogen
hopen dat het een sterven was in vertrouwen
op Gods genade. Klanken van deze aard worden
op veel uitvaarten vernomen en zij bieden troost
aan nabestaanden. We moeten deze zienswijze
dan ook zeker niet bestrijden. Ik was ooit zeer
geroerd door een tekst op een kindergrafje:
Vreselijk groot is dit gemis,
maar een troost is dat wij weten
dat zij in de hemel is
De ouders van dit kind hadden
hier een grote steun aan, en zij hadden helemaal
gelijk. In die zin is het verhaal over het hiernamaals
dan ook volkomen wáár.
Inmiddels mogen we wel weten dat het een verhaal
is, een teken; het kan geen beschrijving zijn
van een harde werkelijkheid, want die kennen
wij niet. Het is een zeer oud verhaal, het wordt
(in varianten) al gevonden in Vedische en Perzische
geschriften van ver vóór onze
jaartelling en kwam langs omwegen (niet via
de Joodse Bijbel) in het Christendom terecht.
Misschien komt het voort uit onvrede dat de
dode echt weg is: hij moet toch ergens zijn?
Of met het rechtsgevoel als het goede onbeloond
en het kwade ongestraft zou blijven. Of met
het verlangen, de gestorven geliefde terug te
zien, of met de hunkering van de gelovige die
zijn leven lang God gezocht heeft: ik zal Hem
zien met eigen "ogen". Velen zijn
met dit heerlijke vooruitzicht gestorven en
we mogen hopen, dat dit verhaal levend gehouden
wordt onder de mensen als positief uitzicht
op het sterfbed.
Een goed verhaal dus, maar zoals elk verhaal
geeft het geen beschrijving van een werkelijklheid;
het is slechts drager van een betekenis. Als
beschrijving van een werkelijkheid is het verhaal
wel zeer onwaarschijnlijk: voortzetting van
ons persoonlijke leven zonder lichaam, zien
zonder ogen, denken en herinneren zonder hersens,
emoties zonder hart. Wat betekent leven buiten
tijd en ruimte? Waarom zouden alleen mensen
voortleven en de min of meer intelligente dieren
niet? Bij welke mens is het begonnen: de Neanderthaler
of nog eerder? Wat voor God en hemel krijgen
Moslims en al die mensen uit allerlei andere
religies te zien die met een geheel ander uitzicht
gestorven zijn? Het zijn in feite onzinnige
vragen, maar het is dan ook een in feite onzinnig
verhaal. Dat geeft niet: het is met veel verhalen
het geval, die betekenis geven aan zaken die
uit zichzelf geen zin hebben. Zodra de betekenis
niet meer wordt begrepen, gaat men het verhaal
verstaan als beschrijving van een werkelijkheid.
Die werkelijkheid is ongeloofwaardig en dus
haken de mensen af. Zij kijken met nuchtere
ogen en zien de dood van alle levende wezens,
de mens incluis, als het einde. De toestand
van de dode is als vóór de geboorte.
En de rechtvaardigheidsbalans dan? Die is er
niet. Het goede wordt tijdens het leven beloond
of nooit; zorg dus dat je bijtijds je weldoeners
bedankt. Het kwaad van mensen en dieren dat
aan vergelding ontsnapte, blijft ongewroken;
zo is het leven, na de dood heeft niemand er
meer last van. Als de hoop op loon in de hemel
ooit mensen heeft verleid tot goede daden, dan
is dat wel een povere motivatie. Voor angst
voor de hel geldt hetzelfde. Wij handelen goed
omdat wij mensen zijn, omdat wij elkaar liefhebben,
omdat wij elkaar nodig hebben en op elkaar willen
vertrouwen. Daar heb ik geen (Tien of meer)
Geboden voor nodig, noch een Big Brother-god
die mij voortdurend in de gaten houdt. Belonen
of straffen, daar is God niet voor.
Aldus de weetbare werkelijkheid omtrent het
leven na de dood.
Maar we zagen eerder: de weetbare werkelijkheid
is niet de enige. We hebben opnieuw een verhaal
nodig dat betekenis geeft aan de dood van onze
naasten, van onze geliefden, van onszelf.
Voor een juist begrip is het goed
te beseffen, dat geheel de werkelijkheid twee
aspecten heeft: er is materie en er is geest.
Wie alleen open staat voor het een, wie alleen
wil weten wat je kunt meten en eten, hoeft nu
niet verder te lezen. In gedachte nr 8 kom ik
hier nader op terug. Ik stel nu dat in de levende
wezens geest aanwezig is die de vorm aanneemt
van bewustzijn. Geest is van een andere makelij
dan stof; de stof kan geen geest produceren.
Als er zich in ons hoofd denkprocessen afspelen,
dan zijn die gedachten geen product van de hersenen
maar van de geest, die gebruik maakt van de
materie
die ze aantreft: bij mensen meer hersencapaciteit
dan bij dieren, bij dieren meer dan in bomen.
Het functioneren van onze geest moet dus verstaan
worden als een samenspel van het bewustzijn
met de materie van ons lichaam, en wel het hele
lichaam; niet alleen de hersenen, ook de ogen,
de huid, de vingers het hart en nog veel meer
zijn werktuigen van de geest in ons.
Ik heb deze wijsheid natuurlijk niet zelf bedacht
maar aangetroffen in een grote stroom actuele
literatuur die teruggrijpt naar ideeën
uit verschillende oude culturen. Het lijkt wel
of dat weten plotseling herleeft. We zien dat
vaak in de cultuurgeschiedenis: opeens wordt
een nieuwe visie breed gedeeld onder de mensen.
Ik zie dit als aanwijzing, dat er een de mensen
overspannend collectief bewustzijn is waar wij
mensen individueel in kunnen delen.
We weten inmiddels, dat onze geest
of bewustzijn gebruik kan maken van ons lichaam,
maar ook kan bestaan buiten het lichaam. Er
zijn genoeg zgn. "Bijna-dood-ervaringen"
beschreven die het vermoeden rechtvaardigen
dat er bewustzijn blijft na de dood en dat dit
bewustzijn in staat is tot verrichtingen, waarvoor
wij dachten het lichaam nodig te hebben. Of
dit ook "leven" genoemd kan worden,
hoe dat bewustzijn tijd of ruimte ervaart, of
er sprake is van communicatie, dat alles weten
we (nog?) niet. Ons denken, zo bekwaam als het
gaat over materieel waarneembare dingen, schiet
hier tekort.
Gelukkig is dat denken (dankzij de "inwoning"van
de geest?) tot meer in staat dan fysieke zaken.
Wij mensen zijn in staat tot geloof in het ongeziene,
tot vertrouwen zonder bewijs of redelijke grond.
Over wat we niet weten, kunnen we maar beter
zwijgen. Mijn idee over wat we niet weten staat
naast het verhaal van hen die geloven en hopen
op een hiernamaals en het verder ook niet weten.
Met hen deel ik het vertrouwen in Wat/Wie ons
kleine weten teboven gaat.
|