7. Einde of nieuw begin ?.


Over het hiernamaals, het leven na de dood, is heel veel gedacht, gezegd en geschreven. Het is ook niet niks: een levend persoon houdt opeens op te bestaan; waar is hij heen, waar ga ik straks heen? Omdat niemand op deze vragen het antwoord weet, grijpen we naar het beproefde middel: we zoeken voor het onbekende een betekenis in tekens: in mythen en verhalen. De wereldliteratuur staat er bol van: schimmenrijk, spiritisme, reïncarnatie, enzovoort. Van alle verhalen is vooral een voorstelling in ons christelijke bewustzijn levend gebleven.
Omdat onze gedachten vrij door tijd en ruimte kunnen zwerven en wij in de droom van alles kunnen beleven terwijl ons lichaam ligt te slapen, is de voorstelling niet vreemd, dat bij onze dood de geest, de persoonlijkheid (de "ziel") een eigen leven tegemoet gaat, los van het dode lijf. Dit verhaal raakte in de loop der tijd steeds verder ingevuld. Het hiernabestaan is "eeuwig" en moet dus los staan van de tijd. Het heeft geen fysieke lokatie dus moet los staan van de ruimte, dus ook los van beweging of voortgang. De ziel heeft bovendien een potentie die ze tijdens het aardse leven niet had: zij kan God ervaren. In deze herlevende (ander woord: verrezen) toestand is de ziel, hoewel niet levend in de tijd, toch in staat tot geluk en tot lijden. Welk van die twee haar/zijn deel wordt hangt af van het voorbije leven: het eeuwig leven is de resultante van onze goede en slechte daden. Ons wacht een oordeel en dan een eeuwige beloning of eeuwige straf.
Aldus de zienswijze van veel gelovigen. Velen zijn gestorven met dit vooruitzicht, en we mogen hopen dat het een sterven was in vertrouwen op Gods genade. Klanken van deze aard worden op veel uitvaarten vernomen en zij bieden troost aan nabestaanden. We moeten deze zienswijze dan ook zeker niet bestrijden. Ik was ooit zeer geroerd door een tekst op een kindergrafje:

Vreselijk groot is dit gemis,
maar een troost is dat wij weten
dat zij in de hemel is

De ouders van dit kind hadden hier een grote steun aan, en zij hadden helemaal gelijk. In die zin is het verhaal over het hiernamaals dan ook volkomen wáár.
Inmiddels mogen we wel weten dat het een verhaal is, een teken; het kan geen beschrijving zijn van een harde werkelijkheid, want die kennen wij niet. Het is een zeer oud verhaal, het wordt (in varianten) al gevonden in Vedische en Perzische geschriften van ver vóór onze jaartelling en kwam langs omwegen (niet via de Joodse Bijbel) in het Christendom terecht. Misschien komt het voort uit onvrede dat de dode echt weg is: hij moet toch ergens zijn? Of met het rechtsgevoel als het goede onbeloond en het kwade ongestraft zou blijven. Of met het verlangen, de gestorven geliefde terug te zien, of met de hunkering van de gelovige die zijn leven lang God gezocht heeft: ik zal Hem zien met eigen "ogen". Velen zijn met dit heerlijke vooruitzicht gestorven en we mogen hopen, dat dit verhaal levend gehouden wordt onder de mensen als positief uitzicht op het sterfbed.
Een goed verhaal dus, maar zoals elk verhaal geeft het geen beschrijving van een werkelijklheid; het is slechts drager van een betekenis. Als beschrijving van een werkelijkheid is het verhaal wel zeer onwaarschijnlijk: voortzetting van ons persoonlijke leven zonder lichaam, zien zonder ogen, denken en herinneren zonder hersens, emoties zonder hart. Wat betekent leven buiten tijd en ruimte? Waarom zouden alleen mensen voortleven en de min of meer intelligente dieren niet? Bij welke mens is het begonnen: de Neanderthaler of nog eerder? Wat voor God en hemel krijgen Moslims en al die mensen uit allerlei andere religies te zien die met een geheel ander uitzicht gestorven zijn? Het zijn in feite onzinnige vragen, maar het is dan ook een in feite onzinnig verhaal. Dat geeft niet: het is met veel verhalen het geval, die betekenis geven aan zaken die uit zichzelf geen zin hebben. Zodra de betekenis niet meer wordt begrepen, gaat men het verhaal verstaan als beschrijving van een werkelijkheid. Die werkelijkheid is ongeloofwaardig en dus haken de mensen af. Zij kijken met nuchtere ogen en zien de dood van alle levende wezens, de mens incluis, als het einde. De toestand van de dode is als vóór de geboorte. En de rechtvaardigheidsbalans dan? Die is er niet. Het goede wordt tijdens het leven beloond of nooit; zorg dus dat je bijtijds je weldoeners bedankt. Het kwaad van mensen en dieren dat aan vergelding ontsnapte, blijft ongewroken; zo is het leven, na de dood heeft niemand er meer last van. Als de hoop op loon in de hemel ooit mensen heeft verleid tot goede daden, dan is dat wel een povere motivatie. Voor angst voor de hel geldt hetzelfde. Wij handelen goed omdat wij mensen zijn, omdat wij elkaar liefhebben, omdat wij elkaar nodig hebben en op elkaar willen vertrouwen. Daar heb ik geen (Tien of meer) Geboden voor nodig, noch een Big Brother-god die mij voortdurend in de gaten houdt. Belonen of straffen, daar is God niet voor.
Aldus de weetbare werkelijkheid omtrent het leven na de dood.
Maar we zagen eerder: de weetbare werkelijkheid is niet de enige. We hebben opnieuw een verhaal nodig dat betekenis geeft aan de dood van onze naasten, van onze geliefden, van onszelf.

Voor een juist begrip is het goed te beseffen, dat geheel de werkelijkheid twee aspecten heeft: er is materie en er is geest. Wie alleen open staat voor het een, wie alleen wil weten wat je kunt meten en eten, hoeft nu niet verder te lezen. In gedachte nr 8 kom ik hier nader op terug. Ik stel nu dat in de levende wezens geest aanwezig is die de vorm aanneemt van bewustzijn. Geest is van een andere makelij dan stof; de stof kan geen geest produceren. Als er zich in ons hoofd denkprocessen afspelen, dan zijn die gedachten geen product van de hersenen maar van de geest, die gebruik maakt van de materie
die ze aantreft: bij mensen meer hersencapaciteit dan bij dieren, bij dieren meer dan in bomen.
Het functioneren van onze geest moet dus verstaan worden als een samenspel van het bewustzijn met de materie van ons lichaam, en wel het hele lichaam; niet alleen de hersenen, ook de ogen, de huid, de vingers het hart en nog veel meer zijn werktuigen van de geest in ons.
Ik heb deze wijsheid natuurlijk niet zelf bedacht maar aangetroffen in een grote stroom actuele literatuur die teruggrijpt naar ideeën uit verschillende oude culturen. Het lijkt wel of dat weten plotseling herleeft. We zien dat vaak in de cultuurgeschiedenis: opeens wordt een nieuwe visie breed gedeeld onder de mensen. Ik zie dit als aanwijzing, dat er een de mensen overspannend collectief bewustzijn is waar wij mensen individueel in kunnen delen.

We weten inmiddels, dat onze geest of bewustzijn gebruik kan maken van ons lichaam, maar ook kan bestaan buiten het lichaam. Er zijn genoeg zgn. "Bijna-dood-ervaringen" beschreven die het vermoeden rechtvaardigen dat er bewustzijn blijft na de dood en dat dit bewustzijn in staat is tot verrichtingen, waarvoor wij dachten het lichaam nodig te hebben. Of dit ook "leven" genoemd kan worden, hoe dat bewustzijn tijd of ruimte ervaart, of er sprake is van communicatie, dat alles weten we (nog?) niet. Ons denken, zo bekwaam als het gaat over materieel waarneembare dingen, schiet hier tekort.
Gelukkig is dat denken (dankzij de "inwoning"van de geest?) tot meer in staat dan fysieke zaken. Wij mensen zijn in staat tot geloof in het ongeziene, tot vertrouwen zonder bewijs of redelijke grond. Over wat we niet weten, kunnen we maar beter zwijgen. Mijn idee over wat we niet weten staat naast het verhaal van hen die geloven en hopen op een hiernamaals en het verder ook niet weten. Met hen deel ik het vertrouwen in Wat/Wie ons kleine weten teboven gaat.